De aanleg van een sluis te Nieuwe Statenzijl tussen 1870 en 1880.
Letterlijk overgenomen uit "Stormvloeden" geschreven door uitgeverij J. Bakker te Scheemda, mei 1925.
Ook de oude spelling is overgenomen.
"Wien heugt alhier niet den vreeselijken stormvloed van het jaar 1877; dien akeligen nacht van 30 op 31 Januari. Reiderpolder B, waarmee in 1874 met de bedijking begonnen was, was nauwelijks afgewerkt, en was de Duitsche regeering in 1876, nadat de Hollandsche bedijking voltooid was, begonnen met de inpoldering van den tegenwoordigen Kanaalpolder. Vele polderwerkers, Brabanders, Hollanders en Zeeuwen waren hier gebleven om bij het leggen van dien dijk hun brood te verdienen en hadden hunne woningen, strooien keeten, bij de dijken opgeslagen, zoowel aan Hollandsche als aan Duitsche zijde.
Aanleg van de sluis te Statenzijl in augustus 1868.
De wind die den 29sten, des Zondags, sterk uit het Zuidwesten blies, sloeg 's Maandags naar ’t Nw. uit, ging tegen den avond van den 30-sten tot een orkaan over en werd de Dollard gelijk een briesende leeuw.
Het werkvolk, meermalen zoo'n werk te hebben voltooid aan de zeekust, kende den dollen aard van den Dollard niet en zag volstrekt niet in wat hen te wachten stond. Ze vluchtten dan ook niet, voor het water reeds over de dijken sloeg. Tegen 11 uur 's avonds kon de sluis het zeewater niet meer trotseeren en had de sluiswachter, die pas veertien dagen de nieuwe sluiswachterswoning had betrokken, met nog 16 personen de wijk genomen in het peilhuisje, een huisje dat gewoonweg plaats verleent voor 4 personen. Rondom het peilhuisje werd alles weggeslagen, de sluis en de sluiswachterswoning tot met den grond gelijk.
Een vreeselijke bange nacht voor dat gezelschap, dat ieder oogenblik den dood voor oogen zag. Gelukkig werden de woorden van moed, hen door den onder hen zijnden bouwkundige, den heer Bauer, toegesproken, bewaarheid, dat het peilhuisje alles kon trotseren; ze bleven behouden en werden eerst den volgenden morgen uit hun benarde positie verlost.
Toen de dag aanbrak was er echter een allerdroevigst schouwspel gade te slaan; alle strooien woningen weggespoeld, het als 't ware onvergankelijk zijlhuis, de sluis, de dijken zoowel aan Hollandsche als aan Duitsche zijde, Reiderpolder B en de Kanaalpolder als een zee gelijk en tusschen al die ellende de jammerkreten van dat werkvolk, waarvan velen waren beroofd van have en goed, dat als drijfgoed te Oudestatenzijl in het water kwam aandrijven.
En het alletreurigst bovendien, er werden zooveel menschen, mannen, vrouwen en kinderen, nog vermist. "Waren die ongelukkigen omgekomen?
Helaas, het werd maar al te ras bewaarheid; toen het volk op onderzoek uit ging, werden aan Duitsche zijde niet minder dan 35 lijken gevonden van mannen, vrouwen en kinderen. Vrouwen hadden hunne kinderen nog in de armen gekneld; de vloed had hen ovelrompeld en meegesleurd. Vreeselijk schouwspel.
Zeven-en-twintig lijken werden op een dag in een groote groeve op het kerkhof te Ditzumerverlaat begraven en 8 op den volgenden dag, terwijl twee van Hollandsche zijde aangespoeld naar N.-Beerta in het lijkenhuisje werden gebracht en daar werden begraven.
Aanleg van het sluizencomplex te Statenzijl in 1878.
Bij dezen ramp heeft zich buitengewoon verdienstelijk gemaakt, nu wijlen de heer J. H. Ebels, landbouwer te Stadspolder; die zijne schuur bereidwillig afstond om de ongelukkigen onderdak te verschaffen en hen gedurende eenige weken van voedsel voorzag, eveneens de bakenmeester R. Swarts aldaar, die mede alle hulp verleende, om de ongelukkigen hun leed te helpen verzachten.
Twee buiten de sluis voor anker liggende ponten (platboomde oostfIiesche schepen), beladen met stroopakken, werden ook een speelbal der golven en konden de schippers hunne vaartuigen, trots hun kundigheid, niet in bedwang houden en sloegen ze voor anker weg en boven op den dijk, waar de eene gelijk een stokje doorknakte, en de pakken stroo overal ronddreven. Onder al het huisraad was bij het Duitsche grenskantoor, tegenover de Oude Statenzijl, eene wieg komen aandrijven waarin een slapend kind; de wieg gebalanceerd door een hond, die op de kap stond, waardoor het kind bleef behouden. In Reiderpolder B stond het water den volgenden morgen 3 M. hoog, zoodat daar schepen hadden kunnen varen.
Deze vreeselijke overstrooming die hier 37 menschen het leven kostte, heeft aan herstelling de stad Groningen en de Hollandsche en Duitsche Regeering meer dan 2 tonnen gouds gekost.
Nauwelijks was alles weer in orde of er dreigde wederom 'n vreeselijke vloed, die hier echter niet zoo wreedaardig aankwam, doch de in 1876 ingedijkte Joh. Kerkhovenpolder ging verwoesten en ook weer aan de Duitsche en onze dijken groote schade aanrichtte.
Het was in den avond van den 12 December 1883 te tien ure, dat de dijk van genoemden polder de vloed niet langer tegenstand kon bieden en doorbrak. De in dien polder wonende landbouwers wilden nu in allerijl met hun paarden en vee vluchtten, doch 't was niet meer doenlijk en moesten ze zich wel aan het noodlot onderwerpen.
In korten tijd was het water in dien polder zoo hoog gestegen, dat geen mensch zich meer van huis durfde wagen en elk maar zoo hoog mogelijk in huis moest opklimmen. Zoo bracht de landbouwer Goeman zijn paarden en vee op een hoop geperste pakken stroo en wilde daarna naar voren om zijn vrouw te redden, doch mis, het water was inmiddels zoo hoog gerezen, dat hij niet in de kamer kon komen; in de schuur was het water intusschen 11 voeten gewassen. Daarop vluchtte Goeman op den zolder en gelukte het hem met een paal door den zolder te bonzen boven de kamer, waar zijn vrouw, meiden en kinderen in het water stonden. Doordat hij daar nu een gat in sloeg, kon hij vrouwen kroost en de beide meiden daardoor op den zolder halen. Dien vreeselijken nacht hebben zij in doodsangsten op den zolder vertoefd, vol vrees dat ieder oogenblik het huis zou instorten.
Gelukkig kwam den volgenden morgen redding opdagen en werden zij door Geuko Toxopeus met een boot gered.
Den daarop volgenden dag was het water zoover gedaald, dat ze de paarden en koeien uit hun benarde positie konden verlossen, doch 7 schapen en 4 varkens verdronken van dezen landbouwer. Van zijn buurman J. Haken verdronken alle koeien, doch zij zelve bleven behouden. Glazenburg met gezin konden het gevaar mede ontvluchten, doch diens paarden moesten hun leven offeren, ook zijn huis spoelde weg, mede hadden de andere boerderijen vele schade bekomen.
Twee jaren later werd de dijk echter weer hersteld en is sedert dien tijd die polder voor groote rampen bespaard gebleven.
Ook achter de Reidelwolderpolders A en B werden de zeedijken erg beschadigd en sloeg het water er over heen, zoodat Reiderpolder grootendeels onder water liep, doch gelukkig waren geen ongelukken te betreuren.
Hierna volgde in Januari 1901 wederom een hevige stormvloed; het was in den nacht van 27 op 28 Januari; dat te Delfzijl alle vrees bestond voor een vreeselijke doorbraak. De waterpoort werd met moeite gesloten, hooge zeeën sloegen af en toe over den dijk. Bij Oterdum en Weiwerd sloegen een paar visscherschepen tegen den dijk, terwijl het Noorsche fregatschip "Heidrum" van de ankers werd geslagen en vast sloeg aan den steenen dam oostelijk van de haven te Delfzijl, vanwaar het later gesloopt is.
Schepen liggen te wachten voor de schutsluis in 1904. Foto: Uitgeverij J. Bakker, Drieborg.
Ook te N.-Statenzijl nam het gevaar een dreigend aanzien, 's nachts tegen 3 uur was de vloed het hoogst en nam de sluiswachter met zijn gezin de vlucht in het peillhuisje dat in '77 den vloed had getrotseerd. Het water en de ijsschotsen sloegen over den dijk en de sluisdeuren.
Den 28sten November van het jaar 1901 moest de loodskotter Eems II, schipper K. de Vries van Delfzijl, een zwaren storm doorstaan, waardoor niet alleen het vaartuig zeer gehavend werd, doch de loodsen W. Gialts, R. Dik, H. Rijnbergen en de matroos van het loodswezen K. Drewes, allen van Delfzijl, over boord sloegen en helaas hun leven in de golven moesten laten.
De Dollard was toen wederom zeer woest en bezorgde aan onze zeedijken ongeveer voor 5000 schade. Alleen achter deze polders verdronken meer dan 100 schapen, allen aan arbeiders toebehoorende.
Zoo woedt telken winter bijna een hevige storm, doch een als de laatste van 12 Maart 1906 hebben we gelukkig in lang niet beleefd.
Ook was "De Dollard" nu weer niet te beteugelen en beukte als 'n wilde op de zeedijken los, zoodat het water over de dijken sloeg. Een te N.-Statenzijl aan buitenzijde liggende tjalk, genaamd "Hoop op Beter", kapitein Wagenborg, sloeg voor anker weg en dreigde ieder oogenblik tegen de sluis te worden geslagen. Gelukkig sloeg een rukwind het bovenaan den kruin van den dijk. Met groote moeite werden de opvarenden, man, vrouwen 2 kinderen, door den sluiswachter, diens knecht, den rijksopzichter en den daarbij wonenden landbouwer M. de Vries, gered. Het schip, zwaar beschadigd, is later daar gesloopt.
De schade aan onze dijken werd geraamd op 5000 gulden".
|